HAAT. EEN ETHOLOGISCHE BENADERING

Otto Adang

De biologie van zelfzucht en altruïsme raakt ieder aspect van ons maatschappelijk leven: liefde en haat, strijd en eensgezindheid, geven en nemen, hebzucht en edelmoedigheid. (Dawkins 1976)


Dagelijks kunnen we in de kranten lezen over uitingen van haat. Etnische zuiveringen in Kosovo, massamoord in Rwanda, blokkades, bommen en brandstichtingen in Noord- Ierland, moordpartijen tussen moslims en christenen in Indonesië zijn vaste onderdelen van het nieuws. De lijst lijkt eindeloos. Dichter bij huis geven onder andere racistische incidenten, het in elkaar slaan van homo's en heftige verbale of fysieke confrontaties tussen voetbalhooligans uitdrukking aan gevoelens van woede, razernij, boosheid en vijandigheid. Binnen persoonlijke relaties slaat liefde soms om in haat met moord en doodslag of geestelijke terreur als gevolg.
Agressie is een vast onderdeel van deze uitingen van haat. Agressie die vaak zinloos lijkt en ons verstand te boven gaat, die gepaard gaat met wreedheid. Waarom doen mensen dit elkaar aan?

Tegenwoordig ligt de evolutieleer bijna even onomstotelijk vast als de theorie dat de aarde om de zon draait, maar de feitelijke consequenties van Darwins revolutie worden nog steeds niet ten volle aanvaard. Het bestaan van agressie is zo'n consequentie. Het aanvaarden van de feitelijke consequenties van Darwins revolutie betekent niet dat we gedreven worden door een volstrekt onbeheersbaar verlangen naar het kwaad. Om iets over het gedrag van mensen te kunnen zeggen, zullen we het moeten onderzoeken. Ethologische methoden, ethologische vragen en hypothesen uit ethologisch onderzoek naar dieren kunnen daarbij van nut zijn. In tegenstelling tot andere gedragswetenschappen heeft de biologie een model om gedrag te verklaren: het neodarwinistische evolutiemodel. Hoe de overeenkomsten en verschillen tussen mensen en dieren ook geduid worden, het is nooit zo dat menselijk gedrag daarmee natuurlijk, goed of onveranderlijk is. Menselijk gedrag is aangepast aan de omstandigheden in duizenden jaren menselijke evolutie. Ieder mens kan ervoor kiezen om zich anders te gedragen. Via onderzoek komen we erachter dat individuen geneigd zijn bepaalde keuzes te maken. Of dat "goed" is of "kwaad" is een heel ander verhaal. Ethologie is geen alibi voor moreel verwerpelijk gedrag.

Sommige mensen houden ervan te speculeren over de mogelijkheden van buitenaards leven. Ze fantaseren over contacten met mogelijk superieure wezens uit de ruimte. De kans dat dat daadwerkelijk gebeurt is buitengewoon klein. Er is niets vanzelfsprekends aan het ontstaan van intelligent leven, waar dan ook in het heelal. Als er ergens ver weg in het heelal ook leven ontstaan is, is het nog maar zeer de vraag of het proces van natuurlijke selectie ook daar tot intelligent leven geleid heeft. Je kunt je afvragen wat er zou gebeuren als we ooit wel in contact zouden komen met intelligent buitenaards leven. Volgens Dawkins (1991) zal hun eerste vraag om het niveau van onze beschaving vast te stellen, luiden: "hebben ze de evolutie al ontdekt?"  Kan het zover komen? Zouden we elkaar liefdevol omarmen en rond de tafel gaan zitten om hoogstaande gesprekken te voeren of zouden we elkaar met haat in de ogen naar het leven staan? De voorbeelden van wat er gebeurd is als mensen voor het eerst in contact kwamen met andere beschavingen stemmen niet hoopvol. Kolonisatie, uitbuiting en genocide waren zo'n beetje de standaardreacties op de kennismaking met soortgenoten. Ook de behandeling van intelligente maar technisch minder geavanceerde soorten als de bonobo en de chimpansee stemt tot nadenken. We hebben ze geschoten en opgezet, opengesneden, hun handen als trofeeën afgehakt, hen in kooien gestopt, medische experimenten op hen uitgevoerd en hun habitat vernietigd. Waarom zouden buitenaardse wezens die technisch verder gevorderd zijn dan wijzelf, ons niet op eenzelfde manier behandelen? Het uitzenden van radiosignalen de ruimte in om de lokatie van de aarde bekend te maken is volgens de bioloog Jared Diamond (1991) dan ook het gedrag van een dwaas met zelfmoordneigingen. Gelukkig, geeft hij aan, is de stilte vanuit het heelal oorverdovend.

Tegelijkertijd moeten we niet vergeten dat de medaille ook een andere kant heeft. Ook liefde, samenwerking, verzoening en edelmoedigheid zijn een deel van onze biologische erfenis. Frans de Waal (1996) bericht over een experiment waarbij jonge rhesusapen en jonge beermakaken vijf maanden lang samen moesten leven. Rhesusapen kennen een strakke hiërarchie en vertonen onderling heftige agressie. Beermakaken zijn veel makkelijker en toleranter in de omgang met elkaar. Na conflicten komt het bij beermakaken drie keer zo vaak voor dat ze zich met elkaar verzoenen dan bij rhesusapen. Als gevolg van het samenleven met de beermakaken gingen de jonge rhesusapen zich langzamerhand ook vaker met elkaar verzoenen. Niet als een vorm van imitatie, maar door een meer fundamentele verandering in de manier waarop ze met conflicten omgingen. Het effect hield zelfs aan nadat de twee soorten weer uit elkaar gehaald waren. Als resusapen dergelijke vaardigheden kunnen leren, waarom zouden wij het dan niet kunnen?

Dit is een samenvatting van een tekst uitgesproken op het Symposium "Haat"  en gepubliceerd in Haat (G.F. Koerselman & W. van Tilburg, redactie, 1999)

© Otto Adang